Blog 27 augustus 2024

Streep door meetplicht Warmtewet voor VvE's?

Een VvE mocht de verwarmingskosten niet over haar leden verdelen op basis van meetgegevens, zo oordeelde de kantonrechter te Rotterdam op 10 juli 2024.[1] In plaats daarvan moet de betreffende VvE de verwarmingskosten verdelen conform de breukdelen in de splitsingsakte. In dit concrete geval is de uitkomst wellicht correct, maar de gebruikte argumenten naar mijn mening niet. En dat maakt het lastig voor VvE’s en beheerders. Een verkeerde beslissing over de manier waarop verwarmingskosten verdeeld worden kan namelijk betekenen dat deze kosten met terugwerkende kracht herverdeeld moeten worden. Dat kost tijd, geld, het veroorzaakt discussies en bovendien is de vraag of het de VvE zal lukken alle herverdeelde kosten te incasseren bij (voormalige) leden. Een nog recentere uitspraak van Gerechtshof Amsterdam laat de jurisprudentie echter weer de goede kant opbuigen.[2] Hoe? Dat lees je in dit artikel.

De uitspraak van 10 juli 2024: Wat was er aan de hand

Het appartementengebouw is in 1979 gesplitst in 27 appartementsrechten en beschikt over één centrale verwarmingsinstallatie. De warmte wordt van daaruit doorgezet naar de appartementen. In de splitsingsakte is bepaald dat de verwarmingskosten voor rekening van de gezamenlijke eigenaren komen en dat elk van de appartementseigenaren verplicht is 1/27 deel bij te dragen. Sinds 2004 worden de verwarmingskosten verdeeld op basis van meetgegevens. Op basis van de informatie in de beschikking gaat het om individuele warmtekostenverdelers. Op 7 februari 2024 heeft een vergadering van eigenaars plaatsgevonden. Twee leden hebben de vergadering gevraagd om de verwarmingskosten over de jaren 2021, 2022 en 2023 te verdelen conform de in de splitsingsakte genoemde breukdelen. De vergadering wees dat verzoek af. De kantonrechter oordeelde dat het besluit van de vergadering om de verwarmingskosten niet conform de breukdelen in de splitsingsakte (1/27 per appartement) af te rekenen nietig is, ondanks dat de VvE een beroep op de Warmtewet heeft gedaan. De kantonrechter legt dat als volgt uit.

Overwegingen van de kantonrechter

Terecht overweegt de kantonrechter dat alleen artikel 8 (gedeeltelijk) en artikelen 8a en 8b Warmtewet op de VvE als leverancier van warmte van toepassing zijn en dat de Europese Richtlijn 2012/27/EU daaraan ten grondslag ligt. De bepalingen zien samengevat op de manier van meten en verdelen van de verwarmingskosten. Deze bepalingen van de Warmtewet verzetten zich naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval niet tegen een verdeling van de stookkosten overeenkomstig de breukdelen in de splitsingsakte. Daartoe somt de kantonrechter verkort weergegeven de volgende argumenten op:

  1. In de splitsingsakte is geregeld dat ieder lid van de VvE niet alleen voor de stookkosten maar ook voor de overige schulden en kosten van de VvE, ieder voor 1/27 deel dient bij te dragen.
  2. Doel en strekking van de Warmtewet is het tegengaan van misbruik van een monopoliepositie van de warmteleverancier tegenover de kleine verbruiker die afhankelijk is van het warmtenet van die leverancier. Aan deze beschermingsgedachte wordt hier voldaan. De warmteleverancier is in dit geval de VvE en aan de leden komt in het kader van de besluitvorming over de verdeling van de stookkosten stemrecht toe.
  3. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat de door VvE sinds 2004 gehanteerde afrekeningsmethodiek over de jaren 2021 tot en met 2023 tot een eerlijke verdeling van de kosten heeft geleid. Verzoekers hebben in dat kader gesteld dat:
    1. de individuele meters door mankementen aan de verwarmingsinstallatie en de kostenbesparingsmethodes van andere bewoners, geen juiste weergave geven van het werkelijke aandeel in het verbruik van de individuele verbruiker
    2. vele radiatoren in het pand zijn afgekoppeld of niet worden gebruikt, terwijl het appartement van deze leden wel wordt verwarmd via de warme standbuizen, zodat leden die wel genoodzaakt zijn de radiatoren te gebruiken extreem veel meer betalen dan de bedoeling was bij de start van het bemeteren.
    3. dat door het verwijderen van radiatoren de bewoners die nog wel zijn aangesloten op de installatie met te veel druk op de pomp te maken hebben gehad en het water bij deze bewoners ook bij dichtstand nog steeds door de radiatoren circuleerde.

Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich, dat het besluit van de VvE om de stookkosten over de jaren 2021, 2022 en 2023 niet conform de breukdelen (1/27 per appartement) in de splitsingsakte af te rekenen, nietig is. Daarnaast wordt ook de door Verzoekers verzochte verklaring voor recht, inhoudende dat de afrekeningsmethodiek zoals de VvE die hanteert in strijd is met de splitsingsakte, toegewezen.

Feitelijk betekent dit dat de verwarmingskosten met terugwerkende kracht conform de vaste breukdelen in de splitsingsakte (ieder 1/27 deel) verdeeld en doorberekend moet worden. De VvE mag niet afrekenen op basis van de meetgegevens.

De meetverplichting in de Warmtewet (toegepast op de VvE in voormelde uitspraak)

De Warmtewet is in werking getreden op 1 januari 2014 en legt sindsdien verplichtingen op aan VvE’s. Het meest belangrijk voor VvE’s is de meet- en afrekenplicht. Sinds 2014 zijn de nodige wijzigingen doorgevoerd in de Warmtewet. De kantonrechter wijst in zijn vonnis op de Europese Richtlijn 2012/27/EU. In het hiervoor behandelde vonnis gaat het over de stookkosten in de periode 2021 tot en met 2023. Voornoemde richtlijn was in die periode reeds gewijzigd. Van toepassing is de Europese Richtlijn 2018/2002/EU. Artikel 9 ter lid 1 van deze richtlijn bepaalt eenvoudig omschreven dat een VvE individuele meters installeert om het (warmte)verbruik in ieder appartement te kunnen meten. Als dat technisch onhaalbaar of niet kostenefficiënt is, dan worden warmtekostenverdelers gebruikt om het warmteverbruik van elke radiator te meten. Alleen als dat niet kostenefficiënt is, mag een andere kostenverdeelsystematiek worden gehanteerd. Voor VvE’s komt dat in de praktijk dan vaak neer op een verdeling op basis van de breukdelen in de splitsingsakte.

De Richtlijn bepaalt voorts dat de lidstaten (dus ook Nederland) algemene criteria vaststellen aan de hand waarvan kan worden bepaald of het installeren van meters technisch haalbaar en kostenefficiënt is. Het doel van voornoemde Europese Richtlijnen is energiebesparing.

De Europese Richtlijn 2018/2002/EU heeft geen directe werking in Nederland. De Nederlandse wetgever heeft de Europese Richtlijn daarom geïmplementeerd in: “de Wet van 10 juni 2020 tot wijziging van de Wet implementatie EU-Richtlijnen energie-efficiëntie en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2018/2002/EU betreffende energie-efficiëntie”.

Op grond hiervan is de Warmtewet op 25 oktober 2020 gewijzigd. Aan artikel 8 Warmtewet zijn meerdere leden toegevoegd, waaronder leden 11 tot en met 14, die uitdrukkelijk van toepassing werden verklaard op VvE’s in artikel 1 lid 2 Warmtewet.[3] Artikel 8 leden 11 tot en met 14 Warmtewet bepalen:

11 In afwijking van het tweede lid, installeert een leverancier tevens een individuele meter om het warmteverbruik te meten in iedere eenheid in een appartementengebouw of iedere eenheid in een multifunctioneel gebouw die warmte ontvangt uit een warmtenet waar dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is.

12 Als de installatie van een individuele meter niet technisch haalbaar of niet kostenefficiënt is, installeert een leverancier waar dat kostenefficiënt is individuele warmtekostenverdelers.

13 Als de installatie van individuele warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is, hanteert een leverancier een andere kostenefficiënte methode voor de meting van het warmteverbruik.

14 De installatie van een individuele meter om het warmteverbruik te meten als bedoeld in het elfde tot en met dertiende lid is in elk geval technisch haalbaar en kostenefficiënt indien:

  1. een bestaande meter wordt vervangen;
    1. een nieuwe aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw;
    2. een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop wordt bepaald in welke andere situaties de installatie van een individuele meter om het warmteverbruik te meten technisch haalbaar of kostenefficiënt is, onderscheidenlijk installatie van individuele kostenverdelers kostenefficiënt is.

Samengevat

Samengevat bepaalde de Warmtewet met ingang van 25 oktober 2020 uitdrukkelijk dat een VvE individuele meters installeert om het (warmte)verbruik in ieder appartement te kunnen meten. Als dat technisch onhaalbaar of niet kostenefficiënt is, dan worden warmtekostenverdelers gebruikt om het warmteverbruik van elke radiator te meten. Alleen als dat niet kostenefficiënt is, mag een andere kostenverdeelsystematiek worden gehanteerd.

Artikel 8 lid 14 Warmtewet bepaalt wanneer het in ieder geval technisch haalbaar en kostenefficiënt is om een individuele meter te plaatsen (zie bovenstaand citaat uit de wet). Daarnaast bepaalt artikel 8 lid 14 Warmtewet dat bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels worden gesteld over dit onderwerp. Die nadere regels zijn geformuleerd in het “Besluit van 15 september 2020, houdende wijzigingen van enkele besluiten in verband met de implementatie van richtlijn 2018/2002/EU betreffende energie-efficiencie”. Op grond hiervan is artikel 8a ingevoegd in het “Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen”, waarin is bepaald:

Artikel 8a

In aanvulling op artikel 2, negende lid, en artikel 6a, tiende lid, van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en artikel 8, veertiende lid, van de Warmtewet bepaalt de netbeheerder voor koude of de leverancier van warmte, rekening houdend met de functie en specifieke kenmerken van het gebouw, of de installatie van een individuele meter om het energieverbruik te meten technisch haalbaar of kostenefficiënt is, onderscheidenlijk installatie van individuele kostenverdelers kostenefficiënt is, aan de hand van:

a.de complexiteit van het leidingstelsel;

b.in hoeverre de meting een goede weergave geeft van het eigen verbruik;

c.in hoeverre de eindgebruiker invloed kan uitoefenen op het warmte- koudegebruik;

d.in hoeverre de besparing opweegt tegen de kosten van de meting aan de hand van de volgende formule: 0,15 * E * P > K + M

waarbij:

E = het gemiddelde energieverbruik van de laatste drie jaren naar rato verdeeld over het aantal eindgebruikers gecorrigeerd voor de graaddagen;

P = maximumprijs warmtelevering;

K = de gemiddelde jaarlijkse kapitaalkosten berekend op basis van een afschrijvingstermijn van 10 jaar en de discontorente;

M = jaarlijkse kosten van het uitlezen van de meetinrichtingen.

Terug naar de uitspraak van 10 juli 2024: --> toepassing van de meetplicht op de VvE in kwestie

Samengevat diende de VvE in de behandelde uitspraak formeel gezien op grond van bovenstaand juridisch kader te beoordelen of het Warmteverbruik moest worden gemeten met individuele meters of met warmtekostenverdelers, of dat een andere methodiek (afrekenen op basis van breukdeel) diende te worden toegepast. In de toelichting op artikel 8a Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen zijn de vier vermelde criteria nader uitgewerkt,[4] maar van een sluitende  omschrijving is geen sprake, zodat aan de hand van de feitelijke omstandigheden van het geval dient te worden gemotiveerd waartoe de VvE verplicht is. De VvE kan hiertoe ter inspiratie gebruik maken van het rapport “Handreiking voor de toepassing van de AMvB meetverplichting warmte en koude voor bestaande gebouwen” dat in opdracht van de RvO is opgesteld. Deze beoordeling had gezien de omschrijving van de feiten in het vonnis naar mijn mening moeten leiden tot een besluit van de vergadering van eigenaars dat de VvE in ieder geval over de periode 2021 tot en met 2023 uitgezonderd was van de meetplicht uit de Warmtewet vanwege:

  • de complexiteit van het leidingstelsel
  • dat met meting geen goede weergave van het eigen gebruik kon worden gegenereerd
  • de eindgebruikers beperkt invloed konden uitoefenen op het warmtegebruik
  • de energiebesparing als gevolg van het meten niet opwoog tegen de kosten van de meting (het meten was feitelijk zinloos; het meten had geen effect op het gebruik).

Kortom, op grond van de geldende regelgeving kon worden geconcludeerd dat de VvE over de periode 2021 tot en met 2023 in de basis geen plicht had om individuele meters of kostenververdelers te hebben. Daaruit volgt, mede op grond van artikel 8a Warmtewet, dat verwarmingskosten niet konden en mochten worden verdeeld op basis van meetgegevens. De verdeling op basis van meetgegevens kon immers niet conform de Warmtewet worden uitgevoerd. Wellicht is zelfs verdedigbaar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als verdeling op basis van de meetgegevens zou plaatsvinden.  

De overweging van de kantonrechter dat de Warmtewet zich in die concrete zaak niet verzet tegen afrekening van stookkosten overeenkomstig de breukdelen in de akte lijkt mij dus correct, maar het gebruikte beoordelingskader is dat niet.

De Warmtewet verplicht VvE’s immers wel degelijk tot installatie en gebruik van individuele warmtemeters tenzij dat technisch niet haalbaar of niet kostenefficiënt is. In dat geval dient de VvE kostenverdelers te installeren en te gebruiken, tenzij dat niet kostenefficiënt is. Pas dan komt verdeling conform de splitsingsakte in zicht. Binnen dit juridische kader moet worden beoordeeld waartoe een VvE verplicht is met betrekking tot het installeren van meters en het verdelen van de verwarmingskosten.

De uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 30 juli 2024

In deze zaak gaat het om een gebouw met 13 appartementen met een gemeenschappelijke verwarmingsinstallatie. De splitsingsakte bepaalt dat de leden van de VvE volgens vaste breukdelen dienen bij te dragen in de verwarmingskosten. De VvE heeft echter warmtekostenverdelers laten plaatsen en verdeelt de kosten op basis van gemeten verbruik. Een eigenaar was het daar niet mee eens en heeft de kwestie aan de kantonrechter voorgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de VvE de verwarmingskosten niet mocht verdelen op basis van meetgegevens. De VvE diende de kosten volgens voornoemde breukdelen door te berekenen aan haar leden. In eerste aanleg is de Warmtewet geen onderdeel geweest van het juridisch debat.

De VvE ging in hoger beroep en voerde aan dat zij de warmtekosten met haar leden afrekent conform de Warmtewet. Het hof overweegt dat de artikelen 8 (deels), 8a en 8b van de Warmtewet van toepassing zijn op de VvE waarin de meet- en afrekenplicht voor warmte is geregeld. Het hof overweegt terecht dat de voornoemde Europese Richtlijn daaraan ten grondslag ligt en dat energiebesparing het onderliggende doel van deze regelgeving is. Het hof vervolgt dat deze speciale regelgeving in de Warmtewet niet opzij kan worden gezet door de splitsingsakte op grond van de algemene wettelijke regeling in boek 5 Burgerlijk Wetboek betreffende het appartementsrecht.

Kortom de kostenverdelingsbepaling in de splitsingsakte delft op het punt van de stookkostenafhandeling het onderspit ten opzichte van de Warmtewet. Naar mijn mening is deze uitleg van het hof correct.[5] Het gevolg voor de VvE in kwestie is dat zij de verwarmingskosten op basis van de meetgegevens mag verdelen, conform de verdere voorschriften in de Warmtewet.

Punt van aandacht

Punt van aandacht bij deze uitspraak is dat de eigenaar kritiek had geleverd op, samengevat, de betrouwbaarheid van de metingen en de transparantie in de berekeningen inzake de kostenverdeling. Die kritiek is in deze uitspraak niet inhoudelijk behandeld. Mogelijk had dat tot een andere uitkomst kunnen leiden, vooral als het volledige beoordelingskader was gebruikt zoals eerder in dit artikel behandeld. Kortom, er zullen waarschijnlijk meer discussies en procedures volgen over dit onderwerp.

Complexiteit van de regelgeving

Naar mijn smaak is de regelgeving over de meet- en afrekenplicht te ingewikkeld geworden. Immers de regels zijn in meerdere lagen van wet- en regelgeving vastgelegd en daarmee omvangrijk geworden. Verder zijn de regels behoorlijk gedetailleerd en veranderen ze regelmatig. En zelfs als een VvE de regels kent, dan kan het nog behoorlijk moeilijk zijn om vast te stellen waartoe de VvE precies verplicht is. Hoewel het in de praktijk redelijk goed lijkt te gaan, in die zin dat VvE’s al dan niet bewust feitelijk conform de Warmtewet handelen, lijkt het raadzaam om de regels eenvoudiger te maken. Erkennen dat de praktijk weerbarstig is en het vrijwel onmogelijk is om voor alle bestaande VvE’s in detail voor te schrijven hoe te handelen zou wellicht een goede eerste stap zijn.

Tot slot: de Warmtewet wordt vervangen

De huidige Warmtewet zal worden vervangen door de Wet collectieve warmte. Het wetsvoorstel ligt op dit moment bij de Tweede Kamer. Aan de meetplicht voor VvE’s lijkt weinig te gaan veranderen, maar op andere punten zijn behoorlijke wijzigingen gepland.  

Voor meer informatie over de  nieuwe Warmtewet (de Wet collectieve warmte) verwijs ik naar mijn vorige artikel (VvE’s en de nieuwe Warmtewet)

Meer weten?

Wil je meer informatie de Warmtewet? Neem gerust contact met Tom Gilsing op, hij vertelt je er graag meer over.

 

[1] Rechtbank Rotterdam, 10 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6459

[2] Gerechtshof Amsterdam, 30 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2126, publicatie 21 augustus 2024

[3] Zie Kamerstukken II, 2019-20, 35292, nr. 3, p. 16, Let op bij een wetswijziging van 2 maart 2022 is in artikel 1a lid 2 Warmtewet per abuis de verwijzing naar artikel 8 leden 10 tot en met 14 verdwenen.

[4] Staatsblad 2020, 367, p. 9.

[5] In dit kader is onjuist de overweging over de status van de splitsingsakte en de positie van de VvE op pagina 26 van de eerder aangehaalde Handreiking voor de toepassing van de AMvB meetverplichting warmte en koude voor bestaande gebouwen

 

Michiel Deppenbroek (zwart wit)
Neem contact op met onze experts